STRAATCULTUUR EN OVERLASTGEVENDE JONGEREN
Straatcultuur en groepen overlast gevende jongeren. Iedere grote stad kent dit verschijnsel. Wat kenmerkt deze jongeren? Waarom voelen jongeren zich aangetrokken tot deze groepen? Hoe krijg je goed contact met jongeren binnen de straatcultuur?
Mathijs Zwinkels* houdt zich vanuit zijn onderneming Universiteit van de Straat bezig met maatschappelijke vraagstukken rondom jongeren. Hij geeft inzicht in de straatcultuur en biedt do’s en don’ts in het contact. Huub Wiltschut tekent zijn verhaal op.
Straatcultuur en burgerlijke cultuur
De straatcultuur is voor velen een gesloten en vrij onbekende wereld. Dat leidt ertoe dat buurtbewoners en professionals (politie, hulpverleners en docenten) botsen met de overlast gevende jongeren en hun leefwereld.
De straatcultuur wordt gevormd door groepen jongeren en hun opvattingen, normen en waarden die tot uiting komen in gezamenlijke gedragingen. Deze uitingen wijken vaak sterk af van de sociale omgangsvormen in de dominante burgercultuur. Die burgercultuur conformeert zich vrij gemakkelijk aan gezag en gezagsdragers. Men gaat er over het algemeen van uit dat autoriteiten en instanties het beste met de burgers voor hebben. Dit, in tegenstelling tot de opvattingen van straatjongeren.
In de burgercultuur is het gebruikelijk een zekere mate van respect voor elkaar te hebben totdat het tegendeel bewezen wordt. In de straatcultuur moet men respect verdienen. Waar de burgercultuur vrij individueel gericht is, vormt de straatcultuur een duidelijke ‘wij-cultuur’.
De straatcultuur is geen subcultuur, want een subcultuur hangt dicht tegen de gewone cultuur aan, bijvoorbeeld wat betreft taal, normen en waarden.
De cosmetische straatcultuur wordt gevormd door jongeren die het interessant, cool en stoer vinden om te gaan met jongeren die een zekere reputatie hebben op straat. De meelopers hopen daarvan te kunnen profiteren, maar als het spannend wordt, haken deze jongeren af. Hun verwevenheid kan echter, onder andere door loyaliteit of groepsdruk, overgaan tot intrinsieke deelname. Bij jongeren die van jongs af aan opgroeiden met de straatcultuur is sprake van duidelijke intrinsieke motivatie.
Niet alle hangjongeren zijn per definitie onderdeel van de straatcultuur. Zo hoeft de bij het voetbalveldje samengeschoolde jeugd geen onderdeel uit te maken van de straatcultuur. Ook zijn niet alle overlast gevende jongeren (half) allochtoon. Er is evenmin sprake van één uniforme straatcultuur omdat deze van stad tot stad, en zelfs tussen stadswijken, enorm kan verschillen. De straatcultuur staat niet gelijk met criminaliteit, al is er wel een bovengemiddelde belangstelling voor.
Kenmerken
De straatcultuur is een masculiene cultuur met mannelijke waarden als zelfpromotie, geldingsdrang en sterke competitiegerichtheid. Dit in tegenstelling tot onze vrij feminiene maatschappij met waarden als zorgzaamheid, zelfexpressie en het openlijk uiten van emoties. Meisjes zijn in de straatcultuur in opkomst, maar zij gedragen zich over het algemeen niet heel vrouwelijk maar stoer en mannelijk.
De straatcultuur is sterk ‘wij-gericht’, waardoor jongeren uit andere etniciteiten, met een sterke gemeenschapscultuur, er vlot aansluiting vinden.
De straatcultuur zet zich af tegen de maatschappij en de burgercultuur. De daarbij soms door de straatjongeren geuite vijandigheid is vaak niet persoonlijk gericht, maar versterkt het creëren van een gezamenlijke vijand: wij tegen zij. Het werkt statusverhogend en verstevigt het groepsgevoel. Het uittesten, provoceren en ‘zieken’ gebeurt vooral naar buitenstaanders. Het getuigt van lef als een groepslid een ander, een burger, uitdaagt of beledigt of zich openlijk fel durft te verweren. Het praat het gedrag van de jongere niet goed, maar het kan misschien helpen zijn gedrag in het juiste perspectief te plaatsen en wat te relativeren.
De loyaliteit binnen de straatcultuur is tweeledig. Er heerst een grote onderlinge loyaliteit ten opzichte van buitenstaanders. Binnen de straatcultuur gaat het groepsbelang ver boven het individuele belang. Eer is er belangrijker dan eerlijkheid. De zwijgplicht naar anderen is heilig. Wie als burger kennis heeft van gepleegde of te plegen criminaliteit hoort daar aangifte van te doen. Binnen de straatcultuur wordt dit echter gezien als abnormaal, asociaal en verraderswerk.
Binnen de groep is het ieder voor zich, gebaseerd op geldingsdrang en zelfpromotie. Die competitiegerichtheid gaat vaak zelfs ten koste van een ander groepslid.
In de straatcultuur geldt een duidelijke hiërarchie waarbij de onderlinge constante strijd om gezaghebbende posities zorgt voor voortdurende krachtmetingen. Je kunt in de onderlinge hiërarchie stijgen door lef, een imponerend uiterlijk, hardheid, criminaliteit, het aantal heteroseksuele contacten of gewonnen vechtpartijen. Er is weinig ruimte voor gevoeligheden, het openlijk tonen van emoties, twijfel en empathie.
Status, rivaliteit en communicatie
Status is binnen de straatcultuur ongelooflijk belangrijk: de manier waarop anderen met je omgaan, erbij horen, respect genieten. Omdat elk groepslid constant een hogere positie wil veroveren, wordt elke betere positie voortdurend ondermijnd, bedreigd en aangevallen. Het leidt tot alertheid, argwaan en achterdochtigheid. Wat is de afstand tussen mij en de ander? Hoe ver kan ik gaan? De straatjongeren zijn net hyena’s: ze jagen niet alleen met elkaar, maar ook op elkaar. Deze instelling bepaalt ook hoe naar buitenstaanders gekeken wordt en doet afbreuk aan het zelfvertrouwen.
Er is niet alleen sprake van onderlinge rivaliteit, maar de groepen jongeren zetten zich ook af tegen andere groepen, wijken en steden. Onder andere via raps en filmpjes op Internet wordt duidelijk gemaakt: ‘Wij zijn er en met ons valt niet te spotten.’
Elke groep heeft vaak formele en informele leiders. Het is voor de burger belangrijk te investeren in het contact met deze leiders omdat zij binnen de groep veel invloed hebben. Waar formele leiders het woord voeren, bepalen de informele leiders op de achtergrond de strategie en wie welke informatie mag delen.
Veel straatjongeren zien er vrijwel identiek uit met hun zwarte kleding, bontkragen en opgeschoren kapsel. Uiterlijke kenmerken en materialisme zijn binnen de straatcultuur bijna een obsessie: echte(!) Italiaanse merkkleding, waarbij het heel belangrijk is wie het als eerste heeft.
Jongeren in de straatcultuur hebben een andere wijze van communiceren, waarbij het taalgebruik, afhankelijk van de stad, doorspekt is met Marokkaanse, Surinaamse en Engelse invloeden. Het hanteren van een eigen taal is onderscheidend, maar bovendien maakt het de gebruikers mogelijk boodschappen naar buitenstaanders (politie!) te verhullen. In gesprekken wordt vaak grof gesproken en zwaar verdreven: ‘Ik haat je en maak je dood.’ Het overdrijven kan beschouwd worden als imponeergedrag en zelfpromotie.
In de straatcultuur heeft iedereen een bijnaam. Vaak is dit omdat deze jongeren anoniem willen blijven en het geeft in sommige situaties de status weer van de persoon.
Het beeld dat deze jongeren hebben van vrouwen wordt sterk beïnvloed door rapclips waarin vrouwen geportretteerd worden als sexy, afhankelijk, behaaglijk en gewillig. Daarnaast worden deze jongeren beïnvloed door de Internetinformatie over seksualiteit en de stoere verhalen van hun groepsgenoten. Vrouwen die een moederrol vervullen of sterk zorgzaam zijn, worden door de straatjongeren nogal eens goed geaccepteerd.
Straatjongeren herkennen razendsnel politieagenten, ook al zijn deze in burger, aan hun kleding, houding en vooral aan hun manier van kijken. Op straat wordt dit scannen genoemd.
Voor iedereen
Eigenlijk kan elke jongere opgenomen worden in een straatgroep. Er is een lage instap. Wie niet te feminien is, geen geblondeerde haren, skinny jeans, of – binnen de Marokkaanse cultuur – oorbel heeft, kan zich aansluiten. Iedere beginneling start op nul, tenzij je geïntroduceerd wordt door een van de leidinggevende figuren, een bijzonder talent hebt (binnen de mannelijke sporten als voetballen of kickboksen), of een familielid hebt die al is opgenomen binnen de straatgroep.
De jongeren die zich aangetrokken voelen tot de straatcultuur kennen weinig positieve, succesvolle rolmodellen. Wie als klein kind al wordt ingezet om zijn handje door de brievenbus te steken bij het inbreken, gaat dit normaal vinden. Fietsendiefstal, liegen, zwart rijden, het achterlaten van rotzooi en joy riding worden binnen de straatcultuur als ‘normaal’ beschouwd.
Criminele straatjongeren kunnen zichzelf beschouwen als Robin Hood: kansloos en onderdrukt door de dominante samenleving. Zij vinden het daarom gerechtvaardigd geld te stelen van rijke burgers en zich af te zetten tegen die samenleving.
Momenteel hebben veel straatgroepen behoefte aan ‘katvangers’: jongeren die nuttig zijn voor heling, een auto hebben of een postadres. We leven immers in een tijdperk waarin veel zaken geregistreerd worden en dus nagetrokken kunnen worden. Als ‘katvangers’ worden als ‘gebruikscontact’ nogal eens de minder intelligente jongeren ingezet.
Bij het verdelen van de buit kunnen jongeren elkaar benadelen en een deel van de buit achterhouden: ‘Er is bij me ingebroken en alles is weggehaald’, mits de kans groot is dat de ander hier niet achter komt. Dan is het weer ieder voor zich.
Het is te gemakkelijk en een versimpeling overlast gevend gedrag en aansluiting bij een staatgroep louter te wijten aan een gebrek aan verantwoordelijkheid en slechte opvoedingsvaardigheden van de ouders. Het opvoeden gebeurt immers ook op school, bij de sportclub, bij vrienden en in de gehele samenleving. Ouderlijke onmacht, eenouder gezinnen waarin de vader ontbreekt, overbelasting, taalachterstand, gebrek aan sociale inbedding zijn enkele van de risicofactoren die eraan kúnnen bijdragen dat jongeren zich aangetrokken voelen tot de straatcultuur.
Vaak weten de ouders niet, of nauwelijks, wat hun kind buitenhuis uitvoert. Het kind kan het verhaal van de politie of hulpverlener naar zijn ouders niet juist vertalen, waardoor er een verkeerd beeld geschetst wordt van de werkelijkheid. Sommige ouders houden, zeker naar buitenstaanders, hun kind het hand boven het hoofd: ‘Dat doet mijn zoon niet!’
Do’s en don’ts
Het is belangrijk contact met deze jongeren te maken in vredestijd. Wie probeert contact te leggen als er sprake is van overlast, spanningen, incidenten en conflicten stuit op een muur van wantrouwen: ‘Wat willen ze? Ze moeten zeker wat van ons.’
Wie als buurtbewoner of hulpverlener contact legt met een lid van de straatgroep, legt meteen contact met de rest van de groep. Conflict met één lid betekent ruzie met allen.
Blijf jezelf in het contact met straatjongeren. Wees vriendelijk, glimlach veel en begroet hen. In de straatcultuur is het gebruikelijk elkaar een hand te geven, maar accepteer nooit ongewenste aanrakingen. Maak geen foto’s en ga geen straattaal praten om ‘erbij‘ te horen. Straatjongeren prikken er feilloos doorheen. Je zult nooit een van hen worden.
Gebruik metaforen, zeker bij intellectueel minder begaafde jongeren en geef oprechte complimenten. Stel niet alleen maar ‘waarom’ vragen, maar informeer naar wat, hoe en waar. Vermijd discussies en spreek geen jongeren aan binnen de groep omdat dit kan leiden tot gezichtsverlies. Vraag niet om bekentenissen, want dat zullen deze jongeren nooit doen.
In het contact met deze jongeren is het goed te achterhalen wat bij jou wrevel en irritatie oproept. Waaruit bestaat concreet de overlast en waarop is je angst gebaseerd? Hoe zou je reageren als je eigen kind deel uitmaakt van deze straatgroep?
Het is handig de straatjongeren te verleiden door concreet zaken met hen te doen. Voor wat hoort wat. Het vertrouwen van de straatjongeren moet verdiend worden. Denk niet dat een goed contact blijvend is. De achterdocht en het wantrouwen bij straatjongeren zijn groot en het minste of geringste kan de verstandhouding verstoren.
De hulpverlener kan door het gesprek met de ouders aan te gaan over het gedrag van hun zoon zijn goede contact met de straatjongere op het spel zetten want deze kan het beleven als aantasting van zijn eer en dus als gezichtsverlies. Dat moet hij tegen elke prijs voorkomen. Ook komt het voor dat ouders of oudere broers vrij harde maatregelen tegen de jongere nemen als hen bekend wordt wat hij gedaan heeft.
Straatjongeren zijn gevoelig voor de externe hiërarchie: agenten met één of meer strepen of een kroontje op hun uniform. Het gaat erom ‘hoog’ te zijn.
De aanpak van straatjongeren verschilt per gemeente. In sommige steden worden ‘stadsmariniers’ ingezet, waar elders politie en gemeente alle straatjongeren in kaart brengen. Daarbij wordt soms uit gegaan van een onderverdeling in: PMM-jongeren. Een kwart van de straatjongeren zijn Positief. De helft van de jongeren horen tot de groep Meelopers. Het resterende kwart zijn de negatieve, vaak criminele Min-jongeren. De politie richt zich op het hinderlijk volgen, vervolgen, isoleren en zo lang mogelijk vastzetten van de Min-jongeren. Onder andere via jongerenwerk wordt getracht de Mee-jongeren te bewegen tot sociaal gewenst gedrag en hen aan te laten sluiten bij de Plus-jongeren. Een van de problemen is echter dat zodra een negatief kopstuk uit zo’n groep verdwijnt een ander groepslid de opengevallen plaats inneemt.
Conclusies
Straatjongeren vormen een te onderscheiden groep met eigen waarden, normen en omgangsvormen. Er is geen eenduidige, alomvattende manier om een goed contact op te bouwen met overlast gevende jongeren. Het op een juiste manier met hen omgaan vergt tact, volharding, geen angst of vooroordelen, kennis van posities, machtsverhoudingen, oprechte interesse, gebruik van humor, relativeringsvermogen en het voortdurend met elkaar in gesprek blijven. Omgaan met deze jongeren is Fingerspitzengefühl, maatwerk, maar absoluut de moeite waard. Onbekendheid zorgt voor meer afstand, afstand leidt tot onbegrip, een ongewenste ‘wij – zij’ verdeling.
Burgers, politie, hulpverleners en docenten moeten op juiste wijze contact leggen met overlast gevende jongeren. Contact kan ertoe leiden dat er verbinding tot stand komt, men zich herkend, erkend en begrepen voelt. Een goede samenleving is een gezamenlijke samenleving, een maatschappij waar iedereen deel van uit wil maken: burgers en straatjongeren.
Huub Wiltschut
Literatuur:
Strijen, van F. ‘Van de straat’ (2012), Uitgeverij SWP
Hadioui, el I. ‘Hoe de straat de school binnendringt’ (2011, Uitgeverij van Gennip
Kaldenbach, H. ‘Hangjongeren’ (2008), Uitgeverij Prometheus
Jong, d J.D ‘Kapot moeilijk’ (2009), Amsterdam University Press.
Mathijs Zwinkels, eigenaar van Universiteit van de Straat.
Huub Wiltschut werkte in de jeugdhulpverlening, als intervisor en docent. Huub is redactielid van SoziO.