Straatwijsheid leer je niet op school
Tekst: Huub Wiltschut
Voor elke jongere geldt de leerplicht, maar het Nederlandse onderwijssysteem sluit niet aan bij mannelijke risicojongeren, zegt Mathijs Zwinkels.
Hij pleit voor resultaat- en praktijkgerichte opdrachten en benadrukt de waarde van straatwijsheid in uiteenlopende beroepen.
‘Ik praat niet over “straatjongeren”, maar over “risicojongeren”. De reden is dat zij vanwege uiteenlopende maatschappelijke oorzaken een verhoogd risico lopen om af te glijden naar grensoverschrijdend gedrag,’ zegt Mathijs Zwinkels. ‘De leerplicht geldt voor alle Nederlandse jongeren, zodat de meeste risicojongeren aangehaakt blijven bij het onderwijs. Toch maken zij vaker dan hun leeftijdgenoten hun opleiding niet af. Eenmaal binnen het middelbaar onderwijs lopen zij niet zozeer vast op het onderwijsniveau, maar ze botsen vooral met het feminiene onderwijssysteem. Deze jongeren ervaren onder meer de structuur, de benodigde discipline, de gezagsrelatie, het statische leerstelsel en de vereiste zelfstandigheid als lastig en beperkend. Dit kan leiden tot desinteresse, baldadigheid, gezagsondermijnende activiteiten en lesverzuim. ‘Elke onderwijsinstelling heeft de plicht jongeren passend onderwijs te bieden en het lesaanbod moet aansluiten op de behoefte van de jongere. Dat houdt in dat leerkrachten moeten kunnen omgaan met de verschillen tussen leerlingen. Voor risicojongeren zou het onderwijs moeten kunnen inspelen op het masculiene en dynamische karakter dat de straatcultuur kenmerkt, bijvoorbeeld met competitieve en praktijkgerichte opdrachten. Deze jongeren moeten het onderwijs beléven.’
Noodzakelijke discipline
Mathijs Zwinkels is gespecialiseerd in vraagstukken op het gebied van criminaliteit en straatcultuur. Hij verzorgt vanuit de Universiteit van de Straat lezingen, voorlichting, trainingen en adviezen over het omgaan met risicogroepen.
Zwinkels constateert dat het voor deze doelgroep lastig is de discipline op te brengen die nodig is om een opleiding te doorlopen en af te ronden. ‘Risicojongeren vinden het onzin tijd en energie te steken in een opleiding die hen niets oplevert. Wat heb je aan een zuur verdiend diploma als je met dat entreekaartje nergens binnenkomt? Daarbij is het straatleven moeilijk te combineren met het volgen van een opleiding. Naar school gaan, met uitzondering van de vroege lessen, is voor deze jongeren niet het grootste probleem. Maar de groepsopdrachten en het huiswerk gaan moeilijk samen met het straatleven. De risicojongere gaat direct na school de deur uit om te chillen. School en alles wat daarmee te maken heeft, is dan een wereld die ver weg is.’
Verschillende systemen
Mathijs ziet grote verschillen tussen de straat- en de schoolcultuur, zoals:
* Straatgroepen wisselen voortdurend van samenstelling. Jongeren komen en haken af. Al geldt er binnen een straatgroep een zekere aanwezigheidsplicht, er zijn geen sancties. Nederland kent een strikte leerplicht met controles en straffen voor ongeoorloofd verzuim.
* De straatcultuur richt zich op het dynamische hier en nu, er is veel vrijheid en weinig ‘moeten’. Binnen de schoolcultuur is een duidelijke discipline, gezagsrelatie en moeten leerlingen voldoen aan opleidingscriteria.
* De straatcultuur kent geen vaste tijden waarop de jongeren bij elkaar komen of er iets gebeurt. Het leven wordt niet bepaald door afspraken, een rooster of de klok. Binnen een straatgroep is nauwelijks regelmaat en er is geen vast programma. Het onderwijs werkt met roosters, vaste lestijden, lesprogramma’s, vakantieperiodes, opdrachten en toetsen. Binnen de straatcultuur gebeurt veel impulsief, terwijl studenten moeten plannen, opdrachten op tijd moeten afronden en zich moeten voorbereiden op toetsen.
* Straatgroepen zijn dynamisch, vol fysieke beweging, acties en mobiliteit. Binnen het onderwijssysteem zijn studenten veelal gebonden aan één locatie. Zij zijn weinig lichamelijk actief en speelse, creatieve acties zijn ingebed binnen de leeropdrachten.
* Binnen de straatcultuur is veel gericht op spontane invallen, snel handelen, actie en veelvormigheid. In het onderwijs is weinig ruimte voor spontane buitenissigheden die afwijken van de vastgelegde vakken en het lesplan.
* Binnen de straatcultuur uiten de jongeren hun emoties zowel verbaal als fysiek direct, fel en vaak ongenuanceerd. Binnen het onderwijs zijn dergelijke emotionele uitingsvormen ongewenst en ongepast. Studenten moeten hun emoties kanaliseren en eventuele conflicten rationeel beslechten.
* Straatjongeren zijn hedonistisch en gericht op het bevredigen van hun behoeftes. Zonder zich om anderen te bekommeren gaan risicojongeren vooral uit van zintuiglijk genieten. Zij streven bovengemiddeld naar directe lustbevrediging. Het schoolsysteem staat daar ver van af. Studenten moeten discipline, zelfbeheersing en zelfcontrole opbrengen om daar later profijt van te kunnen hebben.
* Binnen de straatcultuur wordt straattaal gebruikt, een combinatie van uiteenlopende talen, verbasteringen en creatief taalgebruik. Binnen de schoolcultuur is de norm het standaard Nederlands.
* Binnen de straatcultuur worden verbale handigheid, onbevangenheid, gevatheid en het direct reageren doorlopend getest. Snel reageren draagt bij aan een goede hiërarchische positie. De waarheid is onderschikt aan de beleving. Binnen de schoolcultuur ligt de nadruk op het duidelijk kunnen verwoorden van onderbouwde feiten en standpunten. Ook worden goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden er erg gewaardeerd.
Aanwezigheid
Zwinkels: ‘Wie deel uitmaakt van een straatgroep, wil doorlopend geïnformeerd blijven over alle groepsontwikkelingen. Hij wil verhalen en roddels delen en meedoen met gezamenlijke activiteiten. Wie er niet is, mist altijd net die ene bijzondere en spannende gebeurtenis. Of de actie inderdaad zo spectaculair en bijzonder was, is niet belangrijk. De groepsgenoten beleven het zo en dat is de graadmeter. ‘Jij was er weer niet bij hè? Je hebt echt wat gemist, man! Je bent een rare dat je dat niet inziet.’ Dergelijke opmerkingen zijn deels zelfpromotie, passend bij de straatcultuur. Het wordt ook gebruikt om de ander te manipuleren, hem in te wrijven zich niet af te zonderen. Elke groep is erbij gebaat haar leden te behouden, zo groot en krachtig mogelijk te blijven.
Soms heeft het afwezige groepslid in de ogen van zijn groepsgenoten een goede reden om er niet te zijn. Hij had bijvoorbeeld een afspraak met een meisje, een ‘coole’ activiteit of een goede deal. Daar is alle begrip en waardering voor. ‘Respect man. Dat heb je mooi geregeld! We gaan de volgende keer met je mee!’ Hij was dan ergens waar zijn groepsgenoten ook willen zijn, deed wat zij hadden willen doen. Als de zwakkere groepsleden afwezig zijn, valt die rol anderen te beurt, maar niemand ambieert de rol van voetveeg, want misschien is die rol niet eenmalig maar langdurig. Door deze ‘aanwezigheidsplicht’ verdwijnen huiswerkopdrachten snel naar een tweede plan.
School als plaats delict
Mathijs Zwinkels ziet dat risicojongeren soms een probleem vormen voor de school. ‘Aan de ene kant gebruiken risicojongeren de school om daar te dealen, meiden te ronselen of voor andere ongeoorloofde activiteiten. Aan de andere kant vinden zij het een onaantrekkelijke locatie, want er is op de meeste scholen vrij strikt toezicht, dus de kans op ontdekking is er groot. Ook lopen op de gemiddelde school te veel “verraders” rond. Dat risico gaat ten koste van de winst, zorgt voor imagoschade en de jongere loopt de kans van school verwijderd te worden. Op veel scholen is hooguit ruimte voor wat “bijverdienste”. Op scholen waar een straatcultuur meer doorgedrongen is, hebben deze risicojongeren meer mogelijkheden.’ Recente gegevens wijzen op een sterke toename van (semi)criminele activiteiten binnen en rond scholen: de school als plaats delict.
Streetwise
Mathijs Zwinkels vindt dat straatjongeren volop mogelijkheden hebben die maatschappelijk positief ingezet kunnen worden: ‘Straatjongeren zijn streetwise. Het straatleven is een unieke leeromgeving waar zij bijna continu “maatschappelijke stage” lopen. Door de lessen van anderen, door schade en schande leren zij waardevolle levenslessen. Zij verwerven kennis, inzichten en vaardigheden die, mits op de juiste wijze ingezet, binnen de maatschappij nuttig zijn en enorm gewaardeerd worden. Risicojongeren zijn bijvoorbeeld heel creatief, kunnen spontaan met elkaar rappen, voetballen, freestylen, verhalen vertellen. Zij speuren Internet af naar leuke filmpjes en bijzondere berichten en zij maken die ook zelf. Om zich te vermaken doen zij spelletjes en wisselen zij constant ervaringen uit. Wie creatief leert denken, komt sneller tot bijzondere ideeën en onverwachte oplossingen. Het vrije leven op de straat leidt tot onbevangenheid, out of the box denken, dat in de gereguleerde burgercultuur minder naar voren komt. Risicojongeren houden minder rekening met de reacties van anderen, het moeten voldoen aan verwachtingen, zodat dit hun creativiteit niet afremt. Zij ontwikkelen flexibiliteit, het vermogen zich snel en adequaat aan te passen aan veranderende omstandigheden en de situaties die zich voordoen. Zij durven initiatieven te nemen, op wildvreemden af te stappen, van niets iets te maken en desnoods ‘af te gaan’. De vaardigheden van straatjongeren passen bij uitstek bij beroepen als agent, beveiliger, koerier, verkoper, horecamedewerker, handelaar of sportinstructeur. Het zijn banen waarin je mondig moet zijn en veel contact hebt met anderen. Ook is er een duidelijke gezagsrelatie, moet men snel doortastend handelen en een zekere mate van leiding geven.’
Zwinkels ziet voor risicojongeren een rol als bruggenbouwers als zij erin slagen verbindingen te leggen tussen wat eens ‘zij’ en ‘wij’ waren. Hij noemt bijvoorbeeld anderstaligen of andersdenkenden, mensen met een andere culturele en maatschappelijke achtergrond. ‘Straatjongeren kunnen waardevolle, gedreven, hardwerkende en toegewijde medewerkers
zijn. Het is belangrijk dat zij in een omgeving terechtkomen waarin zij een eerlijke kans krijgen en waar vooral gekeken wordt naar hun mogelijkheden. Straatjongeren hebben veel te bieden.’
‘Met mijn diploma veeg ik mijn reet af’
‘De meeste jongens uit onze groep komen hier omdat het moet, maar we doen hier niks. Leraren proberen je te dwingen om naar de les te gaan, maar wat doen we daar? Met opdrachten hoef je alleen maar wat op papier te knallen, het is vaak goed. Bij presentaties moet je voor de klas gaan staan en een verhaaltje proppen. Dan krijg je toch altijd een voldoende voor de moeite. Als ik mijn diploma haal, veeg ik mijn reet ermee af. Wat kan ik ermee? Je kunt in een vakgebied instromen, word je dan wijsgemaakt. Ze hoeven mij niks te vertellen: met een mbo-diploma moet je je bek houden en uitvoeren wat anderen tegen je zeggen. Het niveau is niet het probleem, maar dat over jezelf vertellen, nadenken over jezelf, nadenken over waar je over vijf jaar wilt staan. Wij groeien anders op, we leven meer op de korte termijn. Ik pas niet in dit systeem.’
‘Het begint steeds vroeger’ ‘
Wat wij zien is dat jongens die niet ouder zijn dan 14, 15, 16 jaar jongere leerlingen ronselen. Ze zetten die jongere kinderen onder druk. Die moeten drugs gaan verhandelen, ze moeten koeriersdiensten verrichten, actief worden in het loverboycircuit of ze moeten van medeleerlingen dure spullen stelen zoals iPads en smartphones.’ (…) ‘We krijgen signalen van basisscholen dat het steeds vroeger begint. Dan komen ze bij ons op school, in de brugklas, en dan zijn ze al geronseld. Voor koeriersdiensten. Alles brengen ze weg, pillen, cocaïne, crack. Zo blijven de dealers buiten beeld. En wie verdenkt er nou een jong kind?’ Uit het artikel ‘Jongeren in de georganiseerde misdaad – Criminelen op het schoolplein’ door